Net zoals er voor het uitzetten in het platte vlak altijd een paar hoofdmeetpunten beschikbaar moeten zijn, geldt dat ook voor de hoogte. Voordat er aanslagen, bouwdelen of hulpconstructies op hoogte kunnen worden gebracht moet de hoogte van de vizierlijn van een waterpasinstrument of de laserstraal van een horizontaal roterende laser bekend zijn ten opzichte van Peil of het Verdiepingspeil. Binnen het MOUS Systeem worden voor het gesignaleerde ‘hoogteprobleem’ twee oplossingen geboden. Een oplossing is gebaseerd op het gebruik van de MEBO-klem, een hulpstuk waarmee een meetband zodanig aan de kop van een zeskantbout (M16) vastgemaakt kan worden, dat daarna het 0-punt van de meetband samenvalt met de kop van die bout (figuur 1). Het is de bedoeling dat vooraf op de beganegrondvloer een bout in een mee ingestorte schroefhuls gedraaid wordt (onder een doorgaande sparing in de bovenliggende verdiepingsvloeren). De bovenkant van de bout (een ‘hoogtebout’) wordt nauwkeurig op Peil gewaterpast. Als er nu gemeten moet worden op een verdiepingsvloer, dat wordt de meetband met het hulpstuk door de sparingen neergelaten, het hulpstuk wordt aan de Peilbout bevestigd (door de strip waarop de meetband zit, te kantelen als een ‘hefboom’, komt een pen naar boven en past het hulpstuk over de kop van de bout). De hoogte van de vizierlijn of de laserstraal kan rechtstreeks op de meetband worden afgelezen. Een variant op deze werkwijze bestaat uit het aanbrengen van een speciale sparing voor de hoogtemaatvoering waarbij direct naast de sparing een schroefhuls mee wordt ingestort (figuur 2). Nu wordt eerst met meetband en hulpstuk het verdiepingspeil opgehaald en op de desbetreffende verdiepingsvloer gemarkeerd, ook nu weer in de vorm van een zeskantbout. In verband met zakkingen van betonvloeren wordt de sparing en dus de hoogtebout dicht bij een wand of kolom gepland.
Voor hoogbouwprojecten (alléén vrijstaande torens) wordt er bij voorkeur niet gewerkt met een meetband, maar met een speciale meetlat waarmee het verdiepingspeil van verdieping-naar-verdieping wordt opgehaald. Dat kan gebeuren via de eerder genoemde speciale vloersparing waarbij de meetlat komt te rusten op de hoogtebout van de onderliggende verdieping en de nieuwe hoogtebout op hoogte wordt gesteld ten opzichte van de speciale meetlat. Bij hoogbouwprojecten waarbij de schachten met een klimbekisting worden ‘voorgetrokken’ wordt ook op vergelijkbare manier in de deuropeningen het Peil opgehaald en als eerste gebruikt voor de klimbekisting.

Het vastleggen van het verdiepingspeil met een bout (uiteraard deugdelijk geborgd tegen ‘sabotage’) heeft als voordeel dat dat al kan gebeuren nog voordat er een wand of kolom beschikbaar is waarop doorgaans het 1-meter Peil wordt gemarkeerd. Het levert dus van meet af aan een betrouwbare hoogtemaatvoering op. Ook is voor iedereen klip en klaar (zeker al er een signaalkleurtje aan gegeven wordt) wat het hoofdmeetpunt op die verdieping is van waaruit alle partijen - ongeacht of dat nu ruwbouw, gevelsluiting of afbouw is - verplicht zijn te meten. Uit het oogpunt van procesbewaking is het een vertrouwenwekkende aanpak; een correcte hoogteligging van opeenvolgende hoogtemeetpunten is zeer eenvoudig te controleren.

Ogenschijnlijk is het een rare manier van werken om voor relatieve laagbouwprojecten het verdiepingspeil uit te zetten met een meetband (steeds vanuit het oorspronkelijke punt: Peil), terwijl voor hoogbouwprojecten er met een meetlat gewerkt wordt. Toch is er een simpele verklaring. Als er met een meetband wordt gemeten over zeg: 40 meter, dan is het aannemelijk dat als gevolg van een afwijkende temperatuur van de (perfecte) meetband ten opzichte van de constructie èn variatie in spankracht, een Verdiepingspeil wordt uitgezet met een nauwkeurigheid van circa +/- 4 mm. En stel dat dat ook geldt voor de volgende bouwlaag, ook weer een onnauwkeurigheid +/- 4 mm, dan is het eenvoudig voorstelbaar dat - zo geredeneerd - de hoogtebouten van die opeenvolgende verdiepingen onderling een grotere afwijking vertonen van meer dan 5 mm (nee, geen +/- 8 mm, want het is zeer onwaarschijnlijk dat elkaar versterkende extremen gelijktijdig voorkomen). Maar ongeacht of het nu 3, 5, of 8 mm is, in alle gevallen zullen deze relatief grote maatafwijkingen terug te vinden zijn in alle aansluitingen die tussen twee opeenvolgende verdiepingen te vinden zijn. En dat kan met name in de gevel tot grote problemen leiden. Dat probleem ontstaat niet als er gewerkt wordt van verdieping-naar-verdieping zoals dat gebeurt met een meetlat (lengteafwijking van maximaal 1 mm); opeenvolgende hoogtepunten vertonen nooit - hoe hoog het gebouw ook wordt - een grotere afwijking dan circa +/- 1 mm (afgezien van de bouwlaagverkorting die eventueel op zou kunnen treden; die invloed staat overigens los van de manier van meten).

Inleiding [Inhoud] Volgende paragraaf [Hoogtelabel]


Fig. 1 - Het ophalen van Peil met meetband en MEBO-klem.





Fig. 2 - Het verdiepingspeil ophalen naar een vloer en daar markeren met een bout.